Archief natuur
Dit is het archief van publicaties rondom het thema Natuur.
Seriously Declining Trends in Migratory Waterbirds in the Wadden Sea
Op 31 augustus 2006 vond in Wilhelmshaven (Duitsland) de workshop "Seriously Declining Trends in Migratory Waterbirds in the Wadden Sea" plaats. Experts van alle drie Waddenzeelanden Nederland, Duitsland en Denemarken namen deel aan de workshop die o.a. werd georganiseerd door het CWSS (Common Wadden Sea Secretariat) in Wilhelmshaven.
Aanleiding voor de workshop was de evaluatie van de data die in de periode van 1980 - 2000 in het kader van het 'Joint Monitoring of Migratory Birds program in the Wadden Sea' in de drie Waddenzeelanden zijn verzameld. De data laten een dalende trend van diverse soorten van trekvogels zien. Zorgwekkend zijn vooral de trends in de belangrijkste trekperiodes: Van de 34 soorten waarvoor de Waddenzee een belangrijke 'stepping stone' tijdens hun trek is, liepen de aantallen van 15 soorten (44%) significant terug.
De deelnemers van de workshop discussieerden over de oorzaken en consequenties van deze zorgwekkende trends. Hun aanbevelingen zijn samengevat in het op 12 oktober gepubliceerde document 'Recommendations of the International Workshop on Seriously Declining Trends in Migratory Waterbirds in the Wadden Sea: "Causes, Concerns, Consequences". De bijdragen aan de workshop zijn gepubliceerd in het in 2007 verschenen rapport: "Proceedings of the International Workshop".
Achtergrondinformatie:
Al vele eeuwen worden de duinen en het voorliggende strand met brandingszone gebruikt ter bescherming van het land tegen overstroming door de zee. De zandige kust is echter meer dan alleen een zandvoorraad, een natuurlijk verdedigingswerk tegen de zee. Het is een waardevol ecosysteem dat bescherming verdient. De bescherming van het kustmilieu is vastgelegd in (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals de EU KaderrichtlijnWater en de EU Vogel- en Habitatrichtlijn en in internationale verdragen en aanbevelingen.
Om dat kustmilieu te kunnen beschermen Is het belangrijk om er kennis over te hebben: hoe ziet het eruit, welke functies vervult het en welke organismen leven er?
Onder het motto Strand is meer dan zand werd in het jaar 2000 gestart met het beschikbaar maken en ontwikkelen van kennis over de ecologie van de zandige kust.
Leerstoel Ecologie van de zandige kust
Prof. dr. G.M. Janssen sprak op 4 december de rede uit met de titel 'Strand, meer dan zand' en aanvaardde hiermee het Bijzonder hoogleraarschap Ecologie van de zandige kust en het Waddengebied vanwege de Stichting Het Vrije Universiteitsfonds bij de faculteit Aard- en Levenswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam.
De leerstoel komt voort uit een samenwerkingsverband tussen de Waterdienst van Rijkswaterstaat en het Instituut voor Ecologische Wetenschappen van de VU. Er is een groeiende behoefte aan kennis bij RWS over de ecologie van de zandige kust en het waddengebied. Afstemming tussen de ecologische kennis en de kennis nodig voor handhaving en verbetering van het kustfundament.
Download hier de rede van prof.dr. G.M. Janssen (pdf, 8.5 MB)
Zowel nationaal als internationaal is er behoefte aan een herijking/afstemming van de grondslagen rond het beheer van de zeehondenpopulatie in de Waddenzee. Ter voorbereiding hiervan heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het initiatief genomen om een breed samengesteld Wetenschappelijk Zeehondenplatform Waddenzee op te richten. Begin 2000 ging dit zeehondenplatform van start. Het platform had de opdracht: 'de beschikbare onderzoeksgegevens te inventariseren, eventuele lacunes in de huidige kennis in beeld te brengen en bouwstenen voor het zeehondenbeleid aan te reiken'.
September 2002 heeft het WPZW een complilatie samengesteld van gegevens over zeehonden en zeehondenopvang in de Nederlandse Waddenzee. De vraag die in deze compilatie centraal staat is wat de status van de zeehondenpopulatie in de Nederlandse Waddenzee is. De status van de populatie is op verschillende manieren te beschrijven, verschillende factoren die invloed hebben op de zeehondenpopulatie komen dan ook aan bod. Er wordt aandacht besteed aan de populatiedynamica, de gezondheid van de populatie, toxicologische aspecten, de invloed van verstoring en ethische kwesties.
8 Februari 2001 heeft het Wetenschappelijk Platform Zeehonden Waddenzee een tussenrapportage gepresenteerd.
Lees het rapport 'Tussenrapportage Wetenschappelijk Platform Zeehonden Waddenzee' (pdf, 90 kB)
Het merendeel van de bruinvissen dat in 2006 aanspoelde op de Nederlands stranden is door verdrinking in visnetten om het leven gekomen. Een ander deel van de bruinvissen bleek vooral niet gezond te zijn. Dit zijn de belangrijkste conclusies uit onderzoek (pdf, 2584 kb) naar de oorzaak van het sterk gestegen aantal dood aangespoelde bruinvissen. De sterke toename van het aantal dood aangespoelde dieren is reden geweest voor minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om onderzoek te laten verrichten naar de oorzaken. Het onderzoek is op Texel uitgevoerd door Wageningen IMARES in samenwerking met het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).
Dode bruinvissen worden in alle maanden van het jaar gevonden. Er waren echter twee perioden met bijzonder grote aantallen te onderscheiden. Een eerste golf van strandingen vond plaats in maart en april. Dit waren vooral gezonde, verse dode dieren met volle magen. Deze groep had als belangrijkste doodsoorzaak verdrinking in visnetten. Een tweede golf vond plaats in augustus. Dit waren vooral ongezonde dieren, met geringe vetreserves en vaak lege magen. Verdrinking als doodsoorzaak kwam bij deze dieren vrijwel niet voor. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek zal het ministerie samen met de visserijsector gaan bekijken welke vorm van visserij hier medeverantwoordelijk voor is en welke vervolgstappen moeten worden genomen. Het ministerie heeft gesproken met vertegenwoordigers van de visserijsector, met name de staand want vissers, over deze problematiek.
Nederland is gecommitteerd aan een goede bescherming van zeezoogdieren volgens de Habitatrichtlijn en volgens ASCOBANS, de overeenkomst voor bescherming van kleine walvisachtige van de Oost- en Noordzee. De bescherming van de bruinvissen is nationaal verankerd in de Flora- en faunawet.
De aanpak voor het begrenzen van zogenaamde ganzenfoerageergebieden in Fryslân is een groot succes. Gedeputeerde Anita Andriesen heeft voor 49.000 ha. aan ganzenland in Fryslân voor landbouwminister Veerman klaarliggen. 44.000 ha. boerenland en 5.000 ha. natuurgebied. Gedeputeerde Anita Andriesen is blij met het resultaat: 'De aanpak 'begrenzen met draagvlag' heeft een groot aantal belangstellenden opgeleverd. BoerenNatuur en 13 agrarische natuurverenigingen hebben de basis gelegd voor dit goede resultaat. 1300 boeren hebben zich aangemeld voor de opvang van overwinterende ganzen en smienten.' Aanvankelijk stuitte ook in Fryslân het aanwijzen van ganzenfoerageergebieden op (politiek) verzet. De Friese aanpak om samen met boeren en betrokken natuurverenigingen, van onderop, ganzengebieden aan te wijzen heeft succes. BoerenNatuur heeft door het organiseren van onder andere voorlichting- en inschrijfbijeenkomsten voor een enorm draagvlak voor ganzenopvang gezorgd. Boeren en natuurverenigingen hebben zich in groten getale ingeschreven voor ganzenland.
De voorgestelde gebieden zijn zowel grotere aaneengesloten stukken land als kleiner versnipperde gebieden. De Minister van Landbouw Natuurbeheer en Voedselkwaliteit heeft gevraagd 30.000 ha. in Fryslân te begrenzen. Op basis van de belangstelling zal de provincie de komende weken drie selecties maken: 30.000 ha. die optimaal voldoet aan de gestelde inhoudelijke criteria; een selectie van gebieden die wel aan de criteria voldoet maar minder optimaal is qua omvang en ligging; en een selectie van gebieden die niet aan de criteria voldoet. Voor de gebieden die wel aan de criteria voldoen, maar de 30.000 ha. overstijgen zal naar andere mogelijkheden worden gezocht.
De eerste selectie van gebieden wordt teruggekoppeld met de agrarische verenigingen. De definitieve selectie wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het beheersplan foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten. Rond november 2005 zal de nieuwe regeling waarschijnlijk in werking kunnen treden.
In de winter van 1999/2000 werden in de Waddenzee grote aantallen dode eidereenden gevonden, het aantal was 6 keer hoger dan normaal. Veel levende eidereenden bleken erg versuft en gemakkelijk te vangen. De dode eidereenden bleken sterk vermagerd en hadden parasieten in hun maag en darmen.
Naar aanleiding daarvan ontstond een politieke en maatschappelijk discussie over de mogelijk oorzaken en de te nemen maatregelen. Er werden kamervragen gesteld aan de Staatssecretarissen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Vanuit beide ministeries zijn onderzoeken gestart. Hieraan hebben verschillende deskundigen van verschillende onderzoeksinstanties en andere organisaties meegewerkt.
In eerste instantie concludeerden deskundigen dat in de meeste gevallen de directe doodsoorzaak van de eidereenden de besmetting met parasieten is geweest. De besmetting komt doordat de eidereenden veel strandkrabben zijn gaan eten waarin de darmparasiet (Profilicollis botulus en waarschijlijk ook de maagparasiet Amidosomum spec.) voorkomt. De eidereenden konden de besmetting nu niet aan omdat hiervoor de benodigde voedselhoeveelheid niet kon worden opgenomen. De vogels zijn daardoor uiteindelijk verhongerd.
Tijdens discussies tussen de verschillende partijen werd een mogelijk verband gelegd tussen de sterfte van de eidereenden en de mechanische schelpdiervisserij. In opdracht van de Staatsecrataris van het Ministerie van LNV is onderzocht of er een voedselprobleem was en wat de eventuele rol van de schelpdiervisserij zou kunnen zijn geweest.
De eidereenden leven voornamelijk van mossels en kokkels maar eten ook spisula en strandkrabben. Uit de beschikbare gegevens ten aanzien van de vier belangrijkste prooidiersoorten lijkt het aannemelijk dat in de winter van 1999/2000 sprake was dat de voedselsituatie afweek van andere jaren. De combinatie van omstandigheden was afwijkend van voorgaande jaren en heeft zich in ieder geval sinds 1994 niet voorgedaan. Mossels waren minder aantrekkelijk vanwege de mindere kwaliteit, Spisula was geen alternatief, kokkels hooguit ten dele en strandkrabben, die juist in de hoogste dichtheid sinds 1994 voorkwamen, juist wel.
Op grond van de voedselgegevens lijken veranderingen in de schelpdierbestanden te hebben geleid tot een voor eidereenden ongunstige voedselsituatie. Dit heeft in combinatie met de parasitaire besmetting waarschijnlijk de massale sterfte van eidereenden veroorzaakt.
Hieronder is het rapport van het Expertise Centrum van LNV te vinden. Dit rapport is een samenbundeling van de verschillende onderzoeken die hebben plaatsgevonden met betrekking tot de eidereenden sterfte.
Lees het rapport van het Expertise Centrum van LNV (pdf, 345 kB)
In het kader van het Biologisch Monitoring Programma Zoute Rijkswateren van het RIKZ (Rijksinstituut voor Kust en Zee), hetgeen onderdeel uitmaakt van het Monitoring-programma Waterstaatkundige toestand van het Land (MWTL) van Rijkswaterstaat, worden door het RIKZ jaarlijks de aantallen Zee- en Eidereenden geteld middels een enkele midwintertelling.
In 2001 is een visie ontwikkeld op de ontwikkeling en het beheer van de kwelders (ook wel schorren genoemd) in het Noord-Hollands deel van de Waddenzee. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen Rijkswaterstaat, andere overheidsinstanties, natuur- en landschapsorganisaties en overige belanghebbenden. In de visie wordt prioriteit gegeven aan de natuurfunctie van de kwelders, en daarbinnen aan de functie als hoogwatervluchtplaats voor wadvogels. De relatie tussen binnen- en buitendijkse natuur komt ook aan de orde.
In dit deel kunt u achtergrondinformatie over de kweldervisie lezen.
Visie Kwelderontwikkeling Noord-Holland
Achtergrondinformatie
Van landaanwinning naar kwelderwerken. Download:
Rijkswaterstaat Noord-Nederland, de directie Regionale Zaken Noord van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de regio Noord van Staatsbosbeheer en de provincies Fryslân en Groningen hebben gezamenlijk een nieuwe beheerregeling vastgesteld voor Rottumerplaat, Rottumeroog en Zuiderduin, geldend voor de jaren 2007 tot 2010. In deze beheerregeling is het beleid ten aanzien van toegankelijkheid en beheer en onderhoud nader uitgewerkt. Het gebied waarvoor de beheerregeling geldt, valt grotendeels in het Natura 2000-gebied 'de Waddenzee'.
Meer informatie
Als onderdeel van het RIKZ-project GRADIËNTEN is de visintrek tussen zout en zoet water bestudeerd. Dit rapport geeft een overzicht van de problematiek, toegespitst op de Noord-Nederlandse kustzone.
Langs de Noord-Nederlandse kust zijn in totaal 55 zout-zoet overgangen, waarvan nog slechts één een relatief ongestoorde gradiënt tussen zee en zoet water heeft, namelijk de Eems-Dollard. De rest is gescheiden door dijken, dammen, sluizen of gemalen, die voor vissen moeilijk of niet passeerbaar zijn.
De vissen die tussen zout en zoet water migreren worden samengevat onder de term diadrome soorten. Hieronder vallen de anadrome soorten, die van zee naar zoet water trekken om zich daar voort te planten, en de katadrome soorten die zich op zee of op de oceaan voortplanten en waarvan het jonge stadium naar zoet water trekt om daar op te groeien.
Van de 11 diadrome soorten zijn in Nederland inmiddels 4 verdwenen, en bevinden zich 5 op de rode lijst van het Trilaterale Waddengebied met de status van kwetsbare of bedreigde soort. Het grootste knelpunt in de levenscyclus van deze soorten zit in het algemeen in de bereikbaarheid van de paaigebieden en habitatverlies. Ook vervuiling, met name in het zoete milieu, kan een rol spelen.
Deze startnotitie tracht vanuit een stroomgebiedbenadering naar de visintrek-problematiek te kijken. Vanuit zee komend, is de barrière tussen zout en zoet water het eerste knelpunt. Hier zou met (soms eenvoudige) maatregelen geprobeerd kunnen worden verbeteringen te bereiken. Vervolgens verdient het zoete water aandacht: zijn er geschikte habitats, zijn deze bereikbaar, is de waterkwaliteit voldoende? Uiteindelijk streven is, dat de levenscyclus van deze vissoorten ongehinderd kan worden voltooid.
Niet bij iedere zout-zoetovergang is het achterland geschikt voor iedere diadrome vissoort. Het rapport geeft per vissoort aan welke intrekpunten waarschijnlijk geschikt zouden kunnen worden gemaakt. Omdat historische kennis over het voorkomen veelal beperkt is, is dit grotendeels gebaseerd op "expert judgement".
Een aantal diadrome soorten die uit Nederland zijn verdwenen zullen ook wanneer maatregelen worden getroffen niet spontaan terugkomen omdat er geen populaties in Noord Europa meer bestaan. Maar de kwijnende populaties van andere soorten kunnen door maatregelen wellicht behouden blijven.
Download:
kern van het werk van Karel Essink
Op 1 december 2004 verliet Karel Essink het Rijksinstituut voor Kust en Zee. In dit rapport, waarin hij de relatie tussen bodemfauna en beleid heeft vastgelegd, deelt hij zijn kennis en ervaring met u.
Onderzoek aan bodemfauna en advisering op basis van kennis over het ecologisch functioneren ervan is de kern geweest van het werk van Karel Essink. Dat begon in 1968 aan de Rijksuniversiteit Groningen met onderzoek in opdracht van Rijkswaterstaat naar de gevolgen voor de waterkwaliteit en de fauna van de Groninger Wadden van lozing van industrieel afvalwater. Na zijn indiensttreding in 1975 bij Rijkswaterstaat breidde zijn onderzoek en advisering zich uit naar de effecten van tal van menselijke activiteiten, zoals o.a. zandwinning en –suppletie, schelpdiervisserij en het storten van baggerspecie. Zijn loopbaan ‘eindigde’ met zijn voorzitterschap van de Trilateral Monitoring and Assesment group en de supervisie van het tot stand komen van het Wadden Sea Quality Status Report 2004 ter voorbereiding van de Ministerconferentie over de Waddenzee in november 2005. Meer infomatie over zijn loopbaan vindt u achterin dit rapport.