Te weinig mosselzaadval in de Waddenzee
HARLINGEN - Mosselaars kunnen dit najaar niet op mosselzaad vissen in de Waddenzee. Dat heeft het bestuur van de Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur besloten. Uit inventarisaties van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is gebleken dat er te weinig broedval is op de bodem.
Vanaf juli is er onder leiding van bioloog Marnix van Stralen met de BRU 68 nauwlettend gekeken naar de ontwikkelingen van de bestanden in bijvoorbeeld het Visjagersgaatje, Zuidwest, Breesum en Texelstroom. Ook de bemanning van het inspectievaartuig ‘Stormvogel’ droeg haar steentje bij om een advies uit te brengen aan het PO-bestuur. ,,Fijn zaad is er gewoonweg bijna niet’’, concludeert ‘opziener’ Nico Laros. Opvallend is dat er na een lange koude winter geen grote broedval heeft plaatsgevonden.
Zoals de meeste tweekleppigen vindt de voortplanting buiten de mossel in het zeewater plaats. Min of meer gelijktijdig worden miljoenen eitjes en zaadcellen van vele volwassen dieren het water in gespoten. In het zeewater vindt de bevruchting plaats. Er ontstaat dan een larve met een planktonische levenswijze. De larvale dieren kunnen wel enigszins op eigen kracht door het water zwemmen, maar deze beweging is slechts van ondergeschikt belang. De larve gaat waar de zeestroming het dier heen voert, zoals dat met al het plankton het geval is. Na ongeveer één maand wordt de larvale schelp gevormd, die gedurende enige tijd verder aangroeit. De larvale schelp ziet er nog niet zo uit als die van de volwassen mossel. Na verloop van tijd wordt de schelp te zwaar voor een zwevende levenswijze en zakt het 'broed' naar de zeebodem. Deze 'broedval' is een kritieke fase want het dier is afhankelijk van de geschiktheid van de plaats om zich met byssusdraden (de baard van een mossel) vast te kunnen hechten. Daarvoor leent een vaste ondergrond zich het best. Aangezien het dier nog maar 1,5 à 2 mm groot is, is de speelruimte niet groot: lange afstanden om een geschikte plaats op te zoeken kunnen niet worden afgelegd. De fase is verder kritiek omdat ook op de zeebodem veel predatoren aanwezig zijn. Slechts een gering deel van de oorspronkelijke larvenpopulatie komt terecht op een geschikte plek en overleeft de eerste periode. Mosselen van ongeveer 1 centimeter noemt men mosselzaad. Wanneer de mosselen circa vier tot vijf centimeter groot zijn, worden ze halfwasmosselen genoemd. Na ongeveer twee jaar zijn de mosselen zes tot zeven centimeter groot en geschikt als consumptiemossel.