Kabinet verhult falend waddenbeleid
WOUTER VAN DIEREN lid van de club van Rome
Onverschilligheid en opportunisme kenmerken het regeringsbeleid voor de Waddenzee.
TE GAST - Het kabinet heeft op 12 mei de planologische kernbeslissing Waddenzee afgehamerd. Besloten is dat waddenhavens niet meer buitendijks mogen uitbreiden, en dat meer windmolens niet worden toegestaan. Als ratio wordt gemeld dat havenuitbreiding schadelijk voor de waddennatuur is. Waarom windmolens slecht voor de natuur zouden zijn, wordt niet duidelijk. Zichthinder is het enige, valide argument.
Met dit besluit toont het kabinet niet zozeer dat men het goed meent met de Waddenzee, maar eerder dat men voor het Noorden geen werkelijke belangstelling heeft. Dat is de conclusie die zich bij nadere beschouwing onontkoombaar opdringt. Want wat is er aan de hand?
De planologische kernbeslissing (pkb) is een verouderd wettelijk kader, dat ooit dienst deed als een overkoepelende beschermingsconstructie voor grote aaneengesloten landschappen en natuurgebieden. In de praktijk fungeert een pkb vooral als een ambtelijke vastlegging van een maatschappelijke discussie, met stellingen, analyses, mantra's en dogma's, soms onderbouwd en vaak slechts kwalitatief.
In de strategische milieubeoordeling van de pkb-Waddenzee is voor de eerste keer een formele risicoanalyse opgenomen, gebaseerd op het zgn. cascademodel van de Adviesgroep Waddenzee (commissie-Meijer). Havenuitbreidingen en windmolens worden daarin niet als hoge risico's gekenschetst, evenmin als gaswinning en recreatie.
Gaswinning wordt nu dus wel toegestaan. Maar voor de recreatievaart komt weer het ooit uit de duim gezogen maximale aantal jachthavenplaatsen van 4000 nu, plus een even willekeurige 15 procent extra, dus 4600 te voorschijn. Havenuitbreidingen zijn in die beoordeling niet meegenomen.
De pkb is inmiddels ingehaald door de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de gevolgen daarvan in de nieuwe Natuurbeschermingswet. Dat er niettemin een aangepast deel 3 van de derde nota Waddenzee moest verschijnen is een kwestie van ambtelijke molens en, in de woorden van een VVD-kamerlid, een 'gevoelskwestie'.
Hoe dwaas dat is mag blijken uit het voorbeeld van hoogbouw in de Eemshaven. In de pkb is daarvoor beleidsruimte gemaakt, terwijl de vogelrichtlijn hoogbouw juist verbiedt. De Waddenzee valt in z'n geheel onder de vogelrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. De pkb heeft daardoor in de realiteit alleen maar een extra beperkende werking.
Zowel de Raad voor de Wadden als die voor het openbaar bestuur heeft dit vastgesteld. Beide adviesorganen hebben terecht opgemerkt dat de pkb in de huidige vorm daarom zo gauw mogelijk moet worden afgeschaft. Als dat vanwege genoemde molens niet kan, beperk dan de geldigheidsduur tot vijf jaar.
De pkb-beslissing van het kabinet is niets anders dan een gebaar voor de Bühne, groene stemmingmakerij om een falend waddenbeleid op de valreep nog enig vernis te geven. Dit falen betreft onder andere de blunder om het Waddenfonds niet onder te brengen in een noordelijke bestuursorganisatie en de starheid waarmee voorstellen van banken en bedrijfsleven voor een flexibeler fonds zijn afgewezen.
Het falen betreft ook de in de pkb plotseling toegestane verdieping van de Eemshaven en de Eems-vaargeul naar de Noordzee, terwille van twee biomassacentrales die in de Eemshaven worden gezet teneinde Aldel van eigen stroom te voorzien. Op zich is er niets tegen deze centrales, integendeel zelfs, het betreft hier een belangrijke duurzame innovatie. Maar in de pkb horen deze uitspraken niet meer thuis: aan de orde is een normale vergunningenprocedure en toetsing aan de wet.
Ferme taal tegen havenuitbreiding moet de suggestie wekken dat het kabinet het waddenbeleid nog steeds op de agenda heeft staan. In werkelijkheid is er sprake van een zoveelste staaltje van totale onverschilligheid voor de natuur en de economie van het Noorden.