Waddenfonds vereist vooral samenwerking
Natuur- en milieuorganisaties, overheden en het bedrijfsleven kunnen maar beter zo goed mogelijk samenwerken bij de besteding van het Waddenfonds.
HENK FOLMER lid Raad voor de Wadden, hoogleraar economie Wageningen Universiteit
Het Waddenfonds zal door het kabinet gevuld worden met het niet geringe bedrag van €800 miljoen uit de opbrengsten van het waddengas. Dit geld is voor de komende twintig jaar beschikbaar voor hoognodige investeringen in de natuurwaarden van het Wad, duurzame economische ontwikkeling in het Waddengebied, vergroting van de veiligheid en wetenschappelijk onderzoek.
Alle betrokken partijen hebben hun huiswerk zo goed gemaakt dat het totaal aan wensen ruim het dubbele bedraagt van de beschikbare middelen. Dat betekent dat er geselecteerd moet worden.
Minister Sybilla Dekker (Vrom) heeft verklaard dat investeringen in natuur boven economische projecten gaan. Ook maakte zij duidelijk dat de voorwaarden voor cofinanciering voor natuurprojecten aanzienlijk lichter zijn dan voor economische. Terwijl natuurbeschermingsorganisaties slechts 10 procent van het benodigde investeringsbedrag zelf op hoeven te brengen, moeten investeerders in economische projecten 60 procent zelf betalen.
Bovendien moeten economische projecten aan een veelheid van voorwaarden voldoen vanwege het feit dat de Waddenzee op de eerste plaats een natuurgebied is. Als er sprake is van significante negatieve effecten op de natuurwaarden, worden er krachtens de geldende regels en wetten beperkingen opgelegd aan de betreffende activiteiten.
Echter, ook de natuurbeschermingsorganisaties hebben weinig redenen zich nu al rijk te rekenen. In de eerste plaats heeft het kabinet volkomen ten onrechte besloten de uitkoopsom voor de kokkelvisserij van ongeveer €100 miljoen uit het Waddenfonds te halen. Het is niet denkbeeldig dat het kabinet ook voor de financiering van andere activiteiten die niet direct gerelateerd zijn aan de doelstellingen van het Waddenfonds, een greep uit het fonds zal doen.
Bovendien ligt de verdeelsleutel tussen natuur en economie nog allerminst vast. Veelzeggend in dit verband is dat het CDA-kamerlid Joop Atsma onlangs zonder onderbouwing een motie indiende om de middelen voor natuurplannen met bijna €100 miljoen te korten ten gunste van economische projecten.
Atsma ging bij zijn actie achteloos voorbij aan de hoofdfunctie van het Wad (zijnde natuur), het rapport van de commissie-Meijer en de adviezen van de Raad voor de Wadden. De raad adviseert dat projecten die zowel de natuur als duurzame economische ontwikkeling ten goede komen, prioriteit moeten krijgen.
Bovendien is naar de mening van de raad uiterste zorgvuldigheid geboden bij ingrepen in het Wad. In het bijzonder acht hij nieuw wetenschappelijk onderzoek evenals een betere ontsluiting van bestaande kennis van groot belang om beter inzicht te verwerven in de effecten van bestaande praktijken en van nieuwe projecten. Hoewel de dreiging voorlopig van de baan is nu het kabinet, ondanks een kamermeerderheid, de motie van Atsma niet heeft overgenomen, zijn de natuurgelden nog allerminst veilig gesteld.
De verschillende partijen kunnen zich wapenen tegen bovengenoemde bedreigingen door samen te werken in plaats van afzonderlijk op te trekken of, erger nog, elkaar de loef af te steken. Uit de veelheid van projecten die nu ter tafel liggen zijn er vele die gunstig kunnen uitwerken voor zowel de natuur als voor duurzame economische ontwikkeling.
Zo biedt het LTO-voorstel ,,multifunctioneel gebruik van buitendijkse kwelders" met daarin onder andere de aanleg van zoet/zout gradiënten, kansen voor zowel de natuur als de landbouw. Ook de innovaties die de schelpdiervisserij voor ogen staan, kunnen gunstig uitpakken voor de natuur. Immers, zij kunnen tot een aanzienlijke vermindering van bodemberoering leiden. Anderzijds kunnen de investeringen in natuur en landschap gunstige economische effecten hebben door de bevordering van recreatie en toerisme.